KEES 4 ARTS
KEES4ARTS
boer
Rob is de Muze Weerd Kees Boer, nov 2011 Op 20 september 2010 overleed Laura Møhlmann-de Grijs. Rob's muze die hem inspireerde en aan wie hij alles opdroeg. Daarna heeft hij niet meer geschilderd. In zijn atelier staan een paar opstellingen voor toekomstige stillevens te wachten op betere tijden. Eén opstelling is reeds in onderschildering terug te zien op een voor Rob groot formaat schilderij van 1 bij 1,2 meter “der Tod und das Mädchen” waar hij al in 2005 mee begonnen is. De opstelling is precies even groot als het schilderij want wat dat betreft is Rob orthodoxer dan de meesten van zijn collega-realisten: hij schildert al 30 jaar 1 op 1. Misschien wel als reactie op het destijds heersende dedain tegen het realisme. Maar al zou je dat op het eerste gezicht niet zeggen hij is niet de meest orthodoxe fijnschilder. De details van de objecten worden iets meer gesuggereerd dan dat ze werkelijk geschilderd zijn. Maar nu nog niet, want Laura is niet meer. Nu is er alleen tijd voor het “Logboek van de Leegte” en voor hun museum aan het Lauralaantje. Rob Møhlmann werd geboren in Hillegom op 18 maart 1956. Zijn ouders waren zelf niet artistiek begaafd, maar grootvader van moeders kant, J.C. Busé was kunstschilder. “Een man met een grenzeloos talent maar zonder eigen stijl”. Rob beschrijft in het verhaal “schaamrood” uit de gelijknamige bundel hoe hij één keer in een voor de kleinkinderen verboden kamer van zijn grootvader doordrong en allemaal naakten aan de muur zag hangen. Busé was voor de oorlog gestopt met schilderen. Hij kon in de crisistijd zijn schilderijen niet verkopen. Op de naakten na hingen ze overal in het grootouderlijk huis en waren mogelijk voor Rob een inspiratie om ook zelf te gaan tekenen. Op het lyceum begon hij strips te tekenen. Daar heeft hij later veel aan gehad want om een strip te maken moet je goed waarnemen om de kern van een compositie te vatten. Verder leerde hij als 16-jarige “de Slegte” in Haarlem kennen en raakte hij verslingerd aan kunstboeken. Na school wilde hij naar een kunstacademie maar zijn ouders wilden dat niet, immers “grootvader had het ook niet gered”. Ze gingen ermee akkoord dat hij tekenleraar zou worden en hij ging naar de lerarenacademie “De Witte Lelie” voor tekenen- handvaardigheid. Laura die 6 jaar ouder was en reeds werkzaam als bezigheidstherapeute was ook aan die opleiding begonnen in de richting tekenen-textiele werkvormen. Zij leerden elkaar kennen en waren beide van mening dat ze op de opleiding zoals die toen was geen barst konden leren en gingen na 6 weken beiden weer van de opleiding af. Dat was eind 1977, drie maanden later trouwden ze. Laura ging weer verder als bezigheidstherapeute in het Wilhelmina gasthuis in Amsterdam en Rob begon zichzelf leren te schilderen. Hij wilde natuurgetrouw schilderen, iets dat door de academie werd weggezet als oubollig en van vroeger en ook niet meer werd onderwezen. Hij ging er op uit met zijn ezel de natuur in en naar de vervallen Joodse begraafplaats en naar kaalslag in de stad. Al snel ging het schilderen technisch beter en ging hij zich toeleggen op stillevens. De eerste schilderijen heeft hij grotendeels vernietigd. Stillevens maken kon gewoon thuis op zijn zolderkamer en niet in een koud weiland tussen de koeienvlaaien. Hij schilderde dingen, vooral troep, om hem heen, geen glazen uit de zeventiende eeuw want "je bent een kind van je tijd." Nauwelijks twee jaar bezig mocht hij de destijds bekende Heineken galerij in de Ferdinand Bolstraat vullen. Dat waren glazen vitrines - van de straat af te zien - die niet zozeer bedoeld waren om werk te verkopen maar wel om bekendheid te geven aan de kunstenaar. Dat leidde al heel snel tot het verzoek van galerie "Lieve hemel stoot je hoofd niet" om zijn werk te verkopen. Dit was en is nog steeds een bekende galerie van realistische kunst in het centrum van Amsterdam. De verkoop kwam goed op gang en zoals zijn hele leven schilderde Rob kantooruren, de gehele dag door maar wel bij daglicht, in de winter korter dan in de zomer. Alleen dan kun je de kleuren goed waarnemen. Vernietigd stilleven: Corpus delicti, 1983, o/l, 50x40cm. Naast het zich meester maken van de technieken om figuratief te schilderen begon Rob ook te experimenteren of visuele grappen uit te halen. Hij had een kleine serie geschilderd met “vernietigde doeken” die in de etalage van de galerie kwamen te hangen en die zo echt gescheurd leken dat voorbijgangers kwaad naar binnen liepen om de galeriehouder bij te brengen dat dat echt niet kon, zulke mooie schilderijen te vernielen. Rob stond daarbij wel op de schouders van zijn voorgangers want al in de zeventiende eeuw schilderde iemand als Gijsbregt, de Nederlandse hofschilder van de Deense koning de achterkant van een schilderij op de voorkant. Het eigene van Rob kwam het meest op gang in een elf jaar durende periode (1982-1993) waarin hij de Canto-serie schilderde (http://www.robmohlmann.nl). Hierin schildert hij een halfnaakt in 124 schilderijen onder allerlei omstandigheden maar wel steeds onder dezelfde hoek en natuurlijk, letterlijk en figuurlijk 1 op 1. Wanneer het halfnaakt een mooie jonge vrouw was geweest, dan was de serie waarschijnlijk nooit bij elkaar gebleven, maar het was een conservenblikje op het eerste schilderij genomen uit een doos met blikjes waar kip inzat. Door het wegscheuren van een groot deel van het wikkel van het blikje is niet te zien of de inhoud van dit blikje ook uit kip bestond, een detail zoals er vele zijn die bewust zijn aangebracht in de serie. Hij begon aan de serie omdat hij wilde aantonen dat zelfs het schilderen van zoiets alledaags als een blikje kunst kan opleveren en bij het begin was Rob al van plan zo'n 10 stuks te schilderen. De galeriehouder was niet zo op series en koos er maar twee uit om te verkopen. Nadat Rob ze afgeleverd had en naar huis fietste keerde hij om om de schilderijtjes met een rot smoes - nog niet helemaal af - weer terug te halen in het besef dat bij hem gerezen was dat de serie niet uit elkaar kon worden getrokken. Canto 83: Ana-anamorfhose; Jaar, 1988/89, o/p, 40x30cm Het blikje had de niet bestaande merknaam Canto meegekregen op het nog zichtbare wikkeldeel. Canto is een strofe uit een episch gedicht en dat zou de serie moeten worden: een episch beelddicht. De hele serie is in het echt te zien in museum Møhlmann - het museum voor kunst die wat voorstelt - in Tjamsweer nabij Appingedam maar daarover later meer. Het is een meesterlijke serie die uiteindelijk alleen tot stand kon komen door subsidies die in die tijd nog wel verstrekt werden voor “linkse hobby’s”. Achter de Cantoserie moest om financiële redenen een punt worden gezet. “In de flow van die tijd had ik er nog lang mee door kunnen gaan” Rob ging over naar een ander wel voor de verkoop bestemd experiment “het bovenafje”. Hij schilderde opstellingen van bovenaf, die dus aan de muur mochten hangen zoals men wilde. Een geheel nieuw perspectief dat zijn eigen problemen kende. In - Ja, ik haal al een lapje - wat hij zijn moeilijkste schilderij noemt is een anthurium het naaktmodel dat echter niet stilstaat want iedere dag staan de blaadjes weer anders. De druppels die hij met een spuit toedient, vanwaar de naam, verdampen ook snel. Een crime voor een echte realist, maar Rob is een doorzetter. “Ja, ik haal al een lapje”, 1997, o/p, 120x122cm. Na de “bovenafjes” komt de “framed serie” waarbij binnen het stilleven dat geschilderd is een deelopstelling er wordt uitgelicht door het te omringen met een lijst. Rob vindt zijn mooiste schilderij de laatste uit weer een andere serie, de balansserie waarbij hij op een oud spieraampje van een schilderij steeds meer voorwerpen plaats in een wankel evenwicht. Balansserie: Verlossing, 1986, o/p, 50x70cm. Om onbegrijpelijke redenen is Rob Møhlman bij het publiek niet erg bekend in vergelijking met bijvoorbeeld Helmantel. Nu is realistische kunst een verschijnsel dat pas de laatste jaren weer in aanzien aan het stijgen is en waarvoor ook de kunstacademies weer aandacht krijgen. Er zijn zelfs 2 academies speciaal voor opgericht. Dat is wel anders geweest. Toen Rob in 1982 in een kunstprogramma van de KRO door een journalist gevraagd werd waarom hij niet gewoon een foto maakte in plaats van zo'n realistisch schilderij gaf hij als antwoord: "dan had u hier nu niet gezeten". Dat werd er later uitgeknipt, “maar het is wel de essentie”. Zijn strijd met de heersende mening over realistische kunst komt goed tot uiting in “Schaamrood”, chronologisch geordende gedachten, gedichten en geschriften van Rob uit de jaren 1979 tot 2004. Op 25 oktober 1987 schrijft hij aan de “waarde ezels, kwasten, potten en andere afwezigen” behalve over deze anekdote over de invloed van de fotografie op de schilderkunst maar ook hoe door de fotografie de realistische schilderkunst ten onrechte in een lager aanzien kwam te staan “zonder raakvlakken met de maatschappij”. Hij trekt van leer tegen de nieuwe kleren van de keizer van de uitwassen van de non-figuratieve kunst waarbij de waarnemer het niet in zijn hoofd zal halen om te zeggen “ik zie d’r geen moer in”. Rob is, hoewel autodidact, sceptisch over de grote aanwas van kunstenaars in de maatschappij met zijn vele vrije tijd. Hij is van mening dat kunstenaar worden onmogelijk is (men is het of men is het niet) en dat het een verkeerd idee is om het ontwikkelingspeil van kunstbeoefening in ons land af te meten aan het aantal kunstenaars. Als realistisch schilder onderscheidt hij zich van het fototoestel door de wijze van waarnemen en vastleggen. Hij was onthutst over de recente vondst van het fotoarchief van Breitner waaruit bleek dat deze zijn schilderijen baseerde op foto’s. Door gebruik te maken van foto’s “verplat” je een schilderij. Hij gelooft op basis van eigen analyses niet in het verhaal uit het verfilmde boek “het meisje met de parel” dat Vermeer schilderde met behulp van een camera obscura, hooguit voor de contouren. Zijn mening over veel eigentijdse figuratieve kunstenaars is ook vrij hard: wanneer de fotografie opeens niet meer zou bestaan, zou het aantal kunstenaars gedecimeerd worden. Kunstenaars die in zijn museum mogen hangen, liggen of staan moeten zich volgens de website in de tijd bewezen hebben. Een rondgang door het museum toont dat dat criterium werkt. Het geëxposeerde zou in zijn geheel getransplanteerd kunnen worden naar de jaarlijkse PAN in de RAI. Hoe is het museum ontstaan, hoe krijgt iemand dat voor elkaar zonder eigen vermogen en zonder een cent subsidie? Het is de tijd, een dosis geluk en vooral doorzettingsvermogen. De verkoop van de schilderijen van Rob verliep goed. Wanneer je naar zijn oeuvre op de website kijkt blijkt dat bijna alles, behalve de Cantoserie natuurlijk, is verkocht. Het stelde hem en Laura in staat in 1988 vanuit Amsterdam eerst te verhuizen naar een voormalige bakkerswinkel in Hoorn. Hier had Rob last van het zonlicht dat door de etalages naar binnen kwam en hij schermde dat af waarna hij zijn schilderijen in de etalages ten toon stelde en meteen verkocht. In 1990 kochten ze een woonboerderij met inpandige stal in het West-Friese Venhuizen waarin hun ateliergalerie werd gevestigd. In 1998 kreeg Rob een grote soloexpositie bij Galerie Utrecht en kregen ze het idee om collega realisten in Nederland aan te bieden om bij hen onder aantrekkelijke condities te exposeren. Dit leidde tot de eerste Onafhankelijke Realisten Tentoonstelling (ORT) na een jaar gevolgd door de tweede ORT. Van al deze tentoonstellingen werden fraai uitgevoerde catalogi samengesteld door Laura. In 1999 konden Rob en Laura in Venhuizen een stoomzuivelfabriekje kopen en op die manier een museum beginnen. De expositieruimte ging van 150 m2 naar 425 m2. Om die 425 m2 daadwerkelijk ter beschikking te krijgen moest een belangrijke verbouwing gefinancierd worden. Rob schilderde een serie kleine schilderijen van telkens één simpele bouwsteen op ware grootte, waarop een lieveheersbeestje wandelde. Iedereen kon letterlijk zijn steentje bijdragen. Nadat het museum enige jaren goed gedraaid had was er wel behoefte aan een groter oppervlak dat ter plekke niet geregeld kon worden. Toen volgde in 2007 de verhuizing naar Groningen naar een 47 meter lange kop-hals-rompboerderij met geschakelde bijschuur aan het Damsterdiep bij Appingedam. De naam van het rijksmonument, "De Muzeheerd", is ontsproten aan het brein van Rob zelf. Nadat twee jaren van tegenspoed en tegenwerking overwonnen waren door het vasthoudende echtpaar kon ook “museum Møhlmann” nu met 800 m2 expositieruimte heropend worden. Een museum waar mensen spontaan melden dat ze tot rust komen. De binnenhuisarchitectuur is door Rob geheel op gevoel uitstekend verricht waarbij het eigenhandig met een staalborstel bewerken van het houten geraamte niet geschuwd werd of liever niet aan anderen toevertrouwd werd. Bezoekers van de inmiddels 13de ORT zullen niet gemerkt hebben dat kort na het bereiken van het hoogtepunt van Rob en Laura een einde is gekomen aan het leven van de Muze van de Heerd.
de autodidact: rob möhlmann
contact: info@kees4arts.nl